De Ontdekking van Moskou
De Ontdekking van Moskou is de titel van een roman waar
Harry Mulisch circa
twintig jaar aan gewerkt heeft, maar die uiteindelijk nooit gepubliceerd is.
Een kort fragment uit het verhaal is uitgegroeit tot de bekende roman De
Aanslag. Delen van de derde versie zijn gebruikt voor novelles Paralipomena Orphica en De pupil. Volgens Mulisch heeft hij
aan zes versies gewerkt. Volgens Marita Mathijsen moeten dit er veel meer zijn
geweest. Volgens haar zijn er in zijn nalatenschap twaalf versies te vinden
als alle drukproeven, typoscripten en manuscripten worden meegeteld. Van de
zesde versie van Mulisch zijn fragmenten uit twee 'versies', 6A en 6B, bekend.
Van alle versies zijn er verschillende fragmenten gepubliceerd voordat in 2015
de derde versie postuum werd gepubliceerd in De Ontdekking van Moskou. Het betreft hier voornamelijk zeldzame
of zeer zeldzame publicaties. Ik heb de volgende gevonden:
- Dummy uit 1963: Begin versie 1.
(Vasco Verlaan heeft een dummy uit 1963 onder nummer 114
van de pagina die hij ooit van zijn collectie had gemaakt.)
- Randstad 5, pagina's 53-73. Begin versie 2. (In mijn bezit.)
- Dummy uit 1981. Begin versie 6A. (Aangeboden op marktplaats.nl. Hoogste bod: 100 Euro.)
- Maatstaf jaargang 45 nummer 6, pagina's 45-52. Begin versie 1. (In mijn bezit.)
- Maatstaf jaargang 45 nummer 6, pagina's 53-69. Begin versie 2.
- Maatstaf jaargang 45 nummer 6, pagina's 70-77. Begin versie 6A.
- Ons Erfdeel jaargang 50 nummer 3, pagina 42. Facsimile van eerste pagina van versie 6A en 6B. (In mijn bezit.)
- Ons Erfdeel jaargang 50 nummer 3, pagina 103. Facsimile van pagina 101 van versie 6B.
- Ons Erfdeel jaargang 50 nummer 3, pagina 104. Facsimile van een pagina van versie 1.
- Aanbieding 3, (1981) De Bezige Bij, aankondiging van de verschijning van
De Ontdekking van Moskou. Begin versie 6A.
- De Oer-Aanslag 1995. Facimile van pagina's 101 t/m 129 van versie 6B.
(In mijn bezit.)
- De Oer-Aanslag 1996. Facimile van pagina's 101 t/m 129 van versie 6B.
(In mijn bezit.)
- De Ontdekking van Moskou, 2015. Een postume uitgave van versie 3 onder
redactie van Marita Mathijsen. (In mijn bezit.)
In Beroepsgeheim 4:
Gesprekken met schrijvers
van Willem M. Roggeman uit 1983, staat op pagina's 117-134
een interview met Harry Mulisch, waarin (op pagina's 130-132)
ook gesproken over de roman. Hierin wordt genoemd dat Mulisch
het verhaal omschreef met: "Een man in Italië schrijft over een man
in Moskou, die schrijft over een expeditie naar de Russische hoofdstad
in de vijftiende eeuw, terwijl deze scribenten zijn voorzien van dapper
meeschrijvende vrienden." Mulisch zegt in het interview dat de eerdere
versies van de roman te ingewikkeld waren en dat hij nu werkt aan een
eenvoudigere versie. In de eerste versies waren er zes schrijvers. Mulisch
zegt: "Je had die man in de vijftiende eeuw, die die expeditie naar Moskou
schrijft. Dan had je een man die in Moskou zit te schrijven. Dan had je
een man, die in Italië zit te schrijven. Die is dood. En die zijn manuscript
was weer voorzien van losse opmerkingen van een vriend, en die is ook dood.
Daar werden weer door 'mij' glossen bij geschreven en tenslotte heb je echt
mij, die het hele geval heeft geschreven." Mulisch zegt verder ook nog
dat hij van de eerdere versies al 300/400 pagina's tekst had geschreven.
De 'Korte oriëntatie', zoals weergegeven in Maatstaf jaargang 45
nummer 6, pagina's 43 en 44, die komt uit Harry Mulisch, De oer-aanslag,
verschenen in 1995, en die Mulisch in 1994 schreef eindigt met de zin:
"Ik vrees dat er nog een zevende en laatste versie ligt te wachten."
In het artikel Oorlog met de tijd. Harry Mulisch' worsteling met het oerboek van
Marita Mathijsen
geeft zij een analyse van de verschillende versies. (Ik kreeg dit op
9 maart 2011 in mijn bezit.)
Marita Mathijsen schreef in 2010 dat Mulisch haar al eens de zes versies had laten zien en
dat die naar zijn dood wel uitgebracht mochten worden.
Ik zal hieronder de verschillende versies beschrijven en begin daarbij
met versie 2. Allereerst omdat dit de eerste versie
is die ik onder ogen heb gekregen. Daarnaast is deze versie ook ruim twee
keer zo lang als beide andere versies (1 en 6A), die ongeveer even lang zijn.
Het is, zo vind ik, literair gezien ook de meest interessante versie. Wellicht
ook omdat deze versie door Mulisch gepubliceerd is in een tijdschrift, terwijl
de twee andere teksten in eerste instantie alleen in een dummy zijn verschenen.
(Pas later zijn deze teksten opgenomen in de aflevering "Oerboek" van het
literaire tijdschrijft "Maatstaf".) Daarna zal ik versie 1
behandelen, die nog het dichts staat bij versie 2. Vervolgens ga ik in op
versie 3, de langst gepubliceerde versie, waar de tekst
van versie 2 ingebed is. Daarna behandel ik versie 6A en
tenslotte zal ik nog watopmerkingen plaatsen over versie 6B.
De Tijd Zelf
Op 29 oktober 2011 werd postuum de novelle De Tijd Zelf gepresenteerd.
(verslag NOS. Ik kocht het op 5 november 2011.)
In dit boek is ook de essay De onvoltooide van Marita Mathijsen opgenomen
waarin zijn ook spreekt over De ontdekking van Moskou. Ze schrijft dat
hij zeven maal aan dit boek is begonnen (blz 37). (Zie ook: Uit het Laboratorium Harry K. Mulisch.) Begin 1986 had Mulisch het
idee om het verhaal als onderwerp van het tweede deel (van drie) op te nemen
in een autobiografische reisroman met de titel Het literaire offer, maar
in latere versies van het verhaal (uiteindelijk omgedoopt in De Tijd Zelf)
komt hier niets van terug.
Logboek: 1991-1992
In 2012 werd postuum Logboek: 1991-1992 gepubliceerd waarin Mulisch
een dagboek bijhield tijdens het schrijven van De Ontdekking van de Hemel.
Op donderdag 24 januari 1991 (pagina 33 en 34) realiseerd hij zich dat het
schrijven van De Ontdekking van de Hemel op analoge plaats stokt als
De Ontdekking van Moskou, namelijk bij waar het om begonnen was. Bij
de eerste is dat de geboorte van het kind en bij de tweede het vertrek van
de expeditie naar Moskou. Hij geeft ook twee redenen waarom De ontdekking
van Moskou nooit wat geworden is. De eerste is dat het ontbrak aan goede
karakters. Het tweede is dat het slecht een enkel idee gebaseerd was: "De
cusaanse ineenvloeien van de vijftiende en de twintigste eeuw". Cusaans is
hierin een verwijzing naar de theoloog en filosoof Nicolaas van Cusa. Hij ontwikkelde het begrip 'coincidentia oppositorum',
het overeenkomen van tegenstelde zaken, maar Mulisch hier waarschijnlijk op
doelt.
Hieronder geef ik een analyse van het begin van versie 2, zoals die is weergegeven
in Randstad 5. Per pagina staan er 36 regels. De weergave van versie 2 in
Maatstaf heeft 42 regels per pagina die ongeveer 20% meer tekst bevatten.
Het enige verschil wat ik tot nu toe heb weten te ontdekken is dat in Randstad 5
"elektrisch" staat en in "electrisch". Dus het lijkt er op alsof de weergave
in Maatstaf aangepast is op de dan geldende voorkeurspelling.
Korte samenvatting
Hieronder een korte samenvatting van de paragrafgen.
In deze paragraaf kijkt de ik-persoon door het raam van zijn
werkkamer naar buiten, net nadat hij een ruzie heeft gehad.
De ik-persoon concludeerd dat hij op dat moment onbewust de
keuze heeft gemaakt om te vertrekken, nadat in hem een gevoel
van vrijheid geboren is.
Deze paragraaf bestaat uit een eindelijke zin, die in de ik-persoon
begint, maar zonder punt eindigt met de woorden "waar hij". Dat de
zin zo abrubt eindigd, is, Mulisch kennende, waarschijnlijk geen
fout.
Er wordt ook gesproken over een "deze bevroren stad" wat zou kunnen
duiden dat de ik-persoon in Moskou is. Er wordt ook gesproken
over een woordenstroom, maar het is onduidelijk waar dat op duidt.
Witregel
In deze paragraaf denkt de hij-persoon terug aan zijn eerste
ontmoeting met "de bisschop" op een maandag, waarmee voor hem
alles begon. De hij-persoon is ook in de bevroren stad. Waarschijnlijk
is de hij-persoon een andere persoon dan de ik-persoon.
Witregel
Deze paragraaf begint met de getallen 96, 60 en 96, onder elkaar
geschreven, gecentreerd op een afzonderlijke regel. Het zijn de
maten van Verena, de echtgenoot van de ik-persoon. De ik-persoon
verteld van een foto die voor hem staat, dat deze in Griekeland
bij een rotseiland is gemaakt.
Hierin schrijft de ik-persoon dat zijn vrouw thuiskomt met een
man, Kareltje, die haar wil helpen om een mannequin te worden.
De ik-persoon is hier tegen en het is aanleiding tot vele ruzies.
De ruzie genoemd in paragraaf 1 is er hier waarschijnlijk een van.
De ik-persoon heeft het gevoel dat hij zijn vrouw kwijt raakt,
wanneer zijn als mannequin publiekelijk eigendom wordt.
De ik-persoon noemt hoe Kareltje zijn "Timaios" uit de boekkast
haalt en kort bekijkt. Waarschijnlijk wordt hier de Timaeus van Plato bedoeld, waarin Plato zijn natuurfilosofie
uiteenzet.
Witregel
De ik-persoon vraagt zich af waarom de bisschop alleen hem
aankeek tijdens de toespraak. Dwaalt af naar 'voorbeeld' van
twee monikken in de refter die naar elkaar 'kijken', met daarin
een tussenzin met een hij-persoon die het gesprokene niet
verstaat, als betrof het een gast uit een ander land. De paragraaf
eindigt met een aantal 'filosofische' opmerkingen met daarin ook
de zinssnede "1 elektrisch varken".
De ik-persoon vraag zich af of hij ooit in het klooster geweest
is. Het is niet duidelijk om welk klooster het hier gaat.
Deze laatste twee paragrafen zijn moeilijk te plaatsen. Is
de ik-persoon dezelfde als de hij-persoon waarin paragraaf 3 gesproken wordt. Netzo als paragraaf 2 eindigt deze paragraaf niet met een punt, maar
met een liggend streepje.
Witregel
Paragraaf 8 (6 regels)
Sluit aan bij paragraaf 5. De ik-persoon
laat zich door zijn vrouw afzetten bij een klooster. Het is een
paar dagen voordat ze uit elkaar gaan.
Paragraaf 9 (8 regels)
De ik-persoon nuttigt een maaltijd met de monniken en blijft
achter wanneer de monniken meteen na de maaltijd vertrekken.
Witregel
Vervolg op paragraaf 7. De ik-persoon
denkt terug aan de eerste ontmoeting met de bisschop in de
abdij de Prémonstratensers. (Dit is een orde die in 1121
gesticht werd door Norbertus in Prémontré, een plaatsje in het noorden van
Frankrijk.) De ik-persoon stond voor de bisschop met drie
andere mannen (van de expeditie naar ik aanneem). De zon scheen
en het was een warme dag. De ik-persoon ziet de wereld buiten de
abdij via een openstaand onderraam. Een soort telescopisch
uitzicht. Het beeld door het raam doet hem ook denken aan
het doek 'Johannes op Pathmos' van Jheronimus Bosch in
Berlijn. Het woord "Jheronimus" komt niet in de tekst voor.
Het bevindt zich pas vanaf 1907 in Berlijn.
Begint met vrijwel dezelfde zin als paragraaf 6, de vraag waarom de bisschop hem alleen aankeek.
De ik-persoon zegt dat hij eergisternacht halfdood aangekomen
is in deze bevroren stad. De tekst bevat ook een verwijzing
naar de Alpen. Eindigt "filosofisch" over aankijken.
Witregel
De ik-persoon beschrijft de laatste twee dagen. Eergisternacht
was hij halfdood aangekomen. Buiten vriest het 25 graden. Hij
zit in een hotel.
De ik-persoon beschrijft hoe het buiten sneeuwt.
Witregel
De ik-persoon beschrijft (nog steeds vanuit het hotel) de laatste
nacht met zijn vrouw Verena en de discussie/ruzie die ze voerden.
De discussie gaat over de opvatting van schoonheid. De paragraaf
bestaat grotendeels uit een dialoog tussen de ik-persoon en zijn vrouwe.
Witregel
De ik-persoon spreekt zijn irritatie uit over de ruzies.
De paragraaf bestaat grotendeels uit een eindeloze afscheids
dialoog aan de telefoon.
Witregel
Deze paragraaf is een voortzetting van de dialoog die in
paragraaf 14 begonnen is. Deze paragraaf'
eindigt met het woord vrijheid en lijkt hierbij dus naadloos
aan te sluiten bij paragraaf 1. De paragraaf
bevat de opmerkelijke zin "De geest van een man is niet van
zijn vrouw, maar het lichaam van een vrouw wel van haar man."
De ik-persoont etalleerd zijn intiemste gevoelens en ideeën
als schrijver en verdiend daar zijn brood mee.
Witregel
Paragraaf 17 (2 regels)
Bestaat uit de zin: "De bijlslag door de wereld: man/vrouw;
dag/nacht"; toekomst/verleden; leven/dood."
Witregel
Geschreven vanuit de hij-persoon! Grijpt weer terug op de
toespraak van de bisschop en sluit in die zin dus aan bij
paragraaf 11, die echter vanuit de
ik-persoon geschreven is. De hij-persoon probeerd zich te
herinneren wat de bisschop gezegd heeft en probeerd te
achterhalen wat er van hem verwacht wordt.
De paragraaf eindigt met een zin tussen haakjes, waarin
gezegd wordt dat de hij-persoon over een andere expeditie
zal vertellen dan die zij gemaakt hebben. Met daarbij de
toevoeging "daarover later".
Opnieuw in de hij-persoon geschreven. Eindigt midden in
de zin die eindigt met de woorden "dat zij".
Witregel
De ik-persoon beschrijft hoe hij enkele weken na de
laatste ruzie (paragraaf 16)
de beslissing neemt om het manuscript waaraan hij op dat
moment werkte te vernietegen en achter "Die Moskou-geschiedenis"
aan te gaan.
Paragraaf 21 (20 regels)
De ik-persoon beschrijft hoe de Moskou-affaire om
onverklaarbare reden in hem opduikt en betoogd daarbij dat
schrijvers vaak schrijven of dingen die op dat moment ook
in de werkelijkheid aan het verschijnen zijn. Hij denkt dus dat
er hem zich dingen aandringen omdat ze zich ook aandringen in
de werkelijkheid.
De ik-persoon herinnerd zich iets uit zijn jongsjaren over de
onontdekte stad Moskou.
Witregel
De ik-persoon doorzoekt bibliotheken en vermeld dat hij Verena
niet meer gezien heeft en gehoord heeft dat zij weer bij haar
vader is ingetrokken.
Paragraaf 24 (9 regels)
Deze paragraaf begint met de woorden "Ik vlucht" en eindigt
met het woord "Vrijheid". Daar tussen wordt met vrij beelden
taal een ongeluk beschreven met daarin de zinssnede "(een auto)
waaruit een roerloos mannenlichaam van een versteende vrouw
wordt getild."
De ik-persoon beschrijft dat hij twee dagen later naar het
Oost Europa Instituut gaat. Het is die dag de eerste maandag
van de maand en hij berekent dat het precies een maand geleden
is dat hij en zijn vrouw hun laatste ruzie hadden. Koopt een
in wit leer gebonden schrift.
De ik-persoon beschrijft een ontmoeting met een professor
die hij wel kent omdat die in zijn vrije tijd detectieve
romans schrijft. (Dit zou eventueel een verwijzing kunnen
zijn naar Karel van het Reve die hoogleraar Slavische letterkunde
was en ook een paar verhalen heeft geschreven. Van het Reve
is een paar jaar wetenschappelijk assistent aan het Russische
instituut, de voorloper van het Oost Europa Instituut, geweest.
Mulisch laat wel vaker bekende personen figureren in zijn
boeken.) De professoren concluderen dat zijn idee "een
mystificatie is met die expeditie naar Moskou".
De ik-persoon komt tot de conclusie dat hij er zelf op
uit zal moeten gaan. De paragraaf eindigt met de zin:
"Kom ik in dat uur te weten, dat ik zal vertrekken?"
Witregel
Deze paragraaf begint met "...dat wij" en lijkt een
voortzetting te zijn van paragraaf 19,
zij het dat hij weer in de ik-persoon is geschreven.
De ik-persoon heeft de opdracht gekregen van de bisschop
om Moskou te ontdekken. De ik-persoon zegt daarbij dat hij
niet weet of Moskou bestaat en ook dat hij niet weet of
de bisschop weet of Moskou bestaat of niet. De ik-persoon
spreekt ook over de personen Sebner en Audifax. Het lijkt
erop alsof de ik-persoon Moskou nog niet gevonden heeft.
(Mulisch gebruikt in deze paragraaf het heden te dage
ongebruiktelijk "&c" als afkorting van "et cetera".)
In deze paragraaf komt ook een zin ("Het was een van mijn
oudste dingen, als jongen was ik gefascineerd door dat
Moskou-verhaal.") voor die gezien de eerste
versie mogelijk niet in deze paragraaf thuis hoort
omdat hij onderdeel uit maakt van de ander verhaallijn.
De ik-persoon vraagt zich af of de bisschop de woorden
"Hels Jeruzalem" als beschrijving voor Moskou gebruikt
heeft. De ik-persoon maakt melding van een "officier te
paard" en schrijft "ofschoon allen nu dood zijn". Dit
wekt de indruk dat het in het verleden gebeurd is.
De ik-persoon beschrijft dat zij (een dominikaan, een
fransiskaan, Sebner en hij) nog een tijdje verdwaasd
achter bleven nadat de bisschop gesproken had.
Witregel
De ik-persoon is in een hotel (van negen verdiepingen
en met lift). Hij schrijft op briefpapier van het hotel
waarvan het adres eindigt op "MOCKBA", Moskou geschreven
in cyrillische schrift. Deze paragraaf lijkt in die zin
aan te sluiten op paragraaf 13.
De ik-persoon beschrijft hoe de ogen van 'de man aan
de muur' (een portret foto) hem 'volgen'. Ook neemt hij
een bad.
De ik-persoon heeft het gevoel dat hij nu pas, al schrijvend,
op reis is gegaan.
Witregel
Deze paragraaf volgt direkt op paragraaf 27.
De ik-persoon ga na een bezoek aan het Oost Europa Instituut
een journalistencafé. Het betreft hier waarschijnlijk
café Scheltema aan de Nieuwezijds Voorburgwal 242 (streetview) dat ook werd bezocht door bekende schrijvers.
Op de stoep leest hij een met krijt geschreven tekst waarvan
alleen het woord "begrafenis" nog valt te herkennen. Er komt
een militaire kolonne langs. Hij verteld de journalisten dat
hij achter de Moskou-geschiedenis gaat met als bedoeling dat
zijn vrouw Verena er van zal horen. De journalisten herinneren
hem aan de miss-verkiezing op de zaterdag er op waar zij aan
mee zal doen. De paragraaf eindigt met de mededeling van de
ik-persoon dat hij zich plotseling ziek voelt.
Witregel
De ik-persoon zegt dat hij op maandagmiddag plotseling last
kreeg van kiespijn. Tarcisius, een van de andere drie, bezoekt
hem. Sebner heeft zich opgeworden als leider. Er zijn in de
beschrijving veel middeleeuwse elementen. Deze paragraaf
sluit aan bij paragraaf 30.
Tarcisius is de fransiscaan. De maandagmiddag lijkt een week
te zijn na de maandag waarop ze bij de bisschop waren geweest.
Tarciscus spreekt van onrusten.
Witregel
De paragraaf begint met de woorden: "De volgende dag, dinsdag",
maar lijkt aan te sluiten bij paragraaf 34.
Deze paragraaf is in de hij-persoon geschreven. De hij-persoon
laat zich medisch onderzoeken.
De paragraaf is een vervolg op de vorige en bevat een dialoog
tussen de hij-persoon en een dokter, die hem kerngezond verklaard.
"U is toch de bekende schrijver?" vraag de dokter aan het eind
van het gesprek. De hij-persoon zegt dat hij de aanstaande
zondag vertrekt.
In deze paragraaf komt de uitdrukking "hete stallucht" voor,
die wat uit de toon valt met de rest van de paragraaf. Na lezing
van het overeenkomstige stuk uit de eerste versie,
zou geconcludeerd kunnen worden dat deze uitdrukking hier niet
thuis hoort en abusievelijk is blijven staan.
Witregel
De hij-persoon laat zijn kies trekken op een middeleeuwse
markt. Deze paragraaf lijkt aan te sluiten op paragraaf 37. Zie een schilder die bezig is met
"Opwekking van Lazerus". ("Meester van de Tiburtijnse Sibylle,
Instituto Nacional de Bellas Artes" staat er tussen
haakjes bij, maar of dat inderdaad de schilder is, kan ik
niet achterhalen.) De paragraaf eindigt niet met een punt
maar midden in een zin met een komma.
Witregel
De ik-persoon ontmoet de vader van Verena die hem aanspreekt
over een krantenartikel over zijn dochter. Deze paragraaf lijkt
te volgen op paragraaf 38 en bestaat
grotendeels uit een dialoog tussen de ik-persoon en schoonvader.
De achternaam van Kareltje is Lenders. Aan het eind staan de
woorden "Hij doet een paar radeloze passen door het bos", die
ik niet helemaal kan plaatsen omdat eerder in de dialoog staat
de ik-persoon hem meeneemt naar "de verlaten, windstille hall
van de bioskoop" waar ze voor stonden
Analyse
Het verhaal blijkt bij nadere beschouwing te bestaan uit twee
verhaallijnen die afgewisseld worden. Beide zijn in de ik-persoon
geschreven, maar bevatten ook paragrafen die in de hij-persoon
zijn geschreven.
De verhaallijnen hebben een aantal overeenkomsten. Beide
hoofdpersonen zitten in een koude stad en kijken terug op de
gebeurtenissen die vooraf gaan. Beiden stellen ze zich vragen
over het hoe en waarom ze nu in deze stad zitten en proberen
daarover iets op papier te zetten. Er zijn ook een aantal
overeenkomsten in wat hen overkomt. Zo krijgen ze beide kiespijn
en laten zich daarvoor behandelen. De ene verhaallijn lijkt in
een ver verleden te spelen, de andere in een recentelijk verleden.
De verhaallijn van een recentelijk verleden (die de meeste
aandacht krijgt), komt naar voren in de paragrafen:
1, 2, 4, 5, 8, 9, 12-16, 20-27, 31-34, 37, 38 en 40.
De andere verhaallijn in de paragrafen:
3, 6, 10, 11, 18, 19, 28-30, 35, 36 en 39.
Van de paragrafen 7 en 17 is het moeilijk om te duiden
waar ze bij horen. Het einde van paragraaf 6 is ook een
beetje vreemd, omdat hier gesproken wordt van een elektrisch
varken terwijl het speelt in een ver verleden. Er wordt
in deze paragraaf gesproken over twee mannen die naar elkaar
kijken en die daarbij één worden. Mogelijk dat
dit een verwijzing is naar de structuur van de twee
verhalenlijnen die één worden, iets wat Mulisch
zelf ook suggereerd in de korte oriëntatie in Maatstaf.
De chronologische volgorde van de paragrafen is volgens
mij: 6, 10, 11, 18, 19, 28-30, 35, 36, 39, 3,
4, 5, 8, 9, 14-16, 1, 20-27, 34, 37, 38, 40,
2, 12, 13, 31-33. Opmerkelijk is dat in paragraaf 33
de ik-persoon zegt dat hij het gevoel heeft dat hij nu
pas, al schrijvend, op reis is gegaan.
Als je de tweede versie beschouwd als de magische versie,
dan zou je deze eerste versie als de synthetische versie kunnen
bestempelen. Deze versie moet op de lezer als erg verwarrend
overkomen, zelfs als de lezer de clue uit de inleiding heeft
begrepen, want de tekst springt steeds naadloos (soms midden
in een zin) van de ene verhaallijn naar de andere verhaallijn.
Je bent dus steeds in verwarring over in welke tijd het verhaal
nu speelt. Dan weer wordt er gesproken van paarden en dan weer
van straalvliegtuigen die over vliegen.
In de inleiding schrijft Mulisch over het verhaal (in het boek
The Arts van H.W. van Loon) dat in 1492 een Oostenrijkse bisschop,
te vergeefs, een expeditie zou hebben uitgerust om Moskou
te ontdekken en hoe hij zelf onderzoek heeft gedaan naar de
achtergrond van dit verhaal, maar er niets over heeft
gevonden. Deze beide 'mislukkingen' zijn de grondslag van het
verhaal.
Hieronder geeft ik (met aanduiding van regel nummers) hoe
de teksten uit deze versie overeenkomen met die van de
eerste versie. Dit lijkt misschien wat vreemd, omdat de
tweede versie gebaseerd is op de eerste en je zou verwachten
dat ik juist bij de tweede versie zou moeten aangeven hoe
deze ontleend is van de eerste versie. Ik denk echter dat
Mulisch al heel duidelijk de twee verhalenlijnen in gedachten
had toen hij deze synthetische versie van het verhaal schreef.
De tekst
De inleiding beslaat regel 1 tot en met 8 van de eerste
pagina. Op regel 9 begint de tekst in het heden om op regel
15 (midden in een zin) over te gaan op de verhaallijn uit
het verleden uit paragraaf 6 van de tweede
versie.
Op regel 34 (de een na laatste regel van deze pagina)
gaat de tekst verder met paragraaf 7.
(Hierbij lijkt deze paragraaf dus te horen bij de verhaallijn
uit het verleden.)
Op regel 2 van de tweede pagina gaat de tekst verder met
de tekst uit paragraaf 10.
Op regel 10 loopt de tekst verder met die van paragraaf 11.
Op regel 23 gaat de tekst verder met de derde zin uit
paragraaf 18. De tekst tussenhaakjes
die begint op regel 30 is anders dan die in de tweede versie.
Dit heeft er zeker mee te maken dat die paragraaf in de
hij-persoon is geschreven en deze versie geheel in de
ik-persoon. Op regel 35 wordt geschreven over het verbranden
van een manuscript dat niet in de tweede versie te vinden is.
Op regel 39 gaat de tekst verder met die van paragraaf 19
Op regel 3 van de derde pagina begint een zin over de "moskou-affaire"
die ontleent lijkt te zijn aan paragraaf 22
die behoort tot de verhaallijn uit het heden. Maar het zou ook
ontleent kunnen zijn aan een zin uit paragraaf 28
die behoort tot de verhaallijn uit het verleden, die zegt: "Het was
een van mijn oudste dingen, als jongen was ik gefascineerd door dat
Moskou-verhaal." Het is ook goed mogelijk dat deze zin daar onbedoelt
in blijven is staan.
Op regel 9 van de derde pagina wordt gesproken over de professoren
van het Oost Europa Instituut. Wat daar geschreven wordt, is een
samenvatting van wat er in paragraaf 26
beschreven wordt.
Op regel 21 staat dat een van de professoren een broer is van
Wigbertus, de gelijk staat aan Sebner, de zelfbenoemde leider
van de expeditie uit de verhaallijn uit het verleden. Iets wat
the synthese dus compleet lijkt te maken.
Op de volgende regel gaat het verhaal verder met de tweede helft
van paragraaf 28. (Hier wordt overigens "etc."
gebruikt voor het "&c" in de tweede versie.)
Op regel 29 loopt de tekst verder met paragraaf
29 en op regel 38 verder met paragraaf 30
(die nog steeds tot de verhaallijn uit het verleden hoort).
Daar staat dat het drietal bestond uit twee dominikanen en een
franciskaan.
Met daarna, op regel 41 staat dat de ik-persoon heel hoog in
de lucht het geluid hoorde van een overvliegend straalvliegtuig.
Vervolgens gaat de tekst weer verder met die van paragraaf 30.
Op regel 4 van de vierde pagina begint een stuk dat niet terug
gevonden kan worden in de tweede versie en dat spreekt over
de voorbereidingen die ze troffen voor de expeditie. Dit lijkt
duidelijk in het verleden te spelen. Echter in regel 14 lijkt
het verhaal weer te springen naar de verhaallijn uit het heden
in de tweede versie. Op regel 18 wordt gesproken over een
visum wat voorkomt in paragraag 38 (die behoort
tot de verhaallijn uit het heden). Op die regel begint ook de
zin waarmee paragraaf 37 begint.
Op regel 23 staat weer een tekst die komt uit paragraaf 38.
Op regel 32 staat hoort de ik-persoon het geluid van dieren
in een stal, wat lijkt te horen bij de verhaallijn uit het
verleden. Deze zin komt niet voor in paragraaf 38. Op regel
34 wordt gesproken over "hete stallucht". Dit komt wel voor
in paragraaf 38 en je zou kunnen concluderen dat dit er
per ongeluk in is blijven staan.
De tekst op de eerst tien regels van de vijfde pagina wijken
af van paragraaf 38. Op regel 13 staat ook weer een zin over
koeien en kippen die lijkt te horen bij de verhaallijn uit
het verleden en die niet in paragraaf 38 voorkomt. Regels
16 tot en met 19 komen ook niet in paragraaf 38 voor te komen
maar lijken te behoren tot de verhaallijn uit het heden.
Daarna volgt de tekst die weer van paragraaf 38.
Op regel 26 wordt gezegd dat de expeditie gefinancieerd wordt
door de bisschop, wat dus weer bij de verhaallijn uit het
verleden lijkt te horen.
De tekst vanaf regel 30 wijkt weer af. Op regel 33 is er
spraken van dat er een cardiogram wordt afgenomen in een
leprozenhuis. Opnieuw een vermenging van heden en verleden.
Het maken van een cardiogram wordt genoemd aan het begin
van paragraaf 38.
De zesde pagina begint met een tekst tussen vierkante haken
die begint met de cursieve tekst "In de kantlijn, met een
andere hand". Stond dit ook zo in de dummy vraag ik me af.
Op regel 13 volgt de tekst die van paragraaf 35 die behoort bij de verhaallijn uit het
verleden. Op regel 16 gaat de tekst verder met die van
paragraaf 39. Op regel 17 wordt
gesproken over een taxi en op regel 22 over trams, want
natuurlijk niet past bij de verhaallijn uit het verleden.
In de tekst ontbreekt de tussen haakjes geplaatste tekst
over het schilderij. Wel staan er de opmerkingen "naar de
laatste Italiaans mode" en "alles heel modern opgevat",
wat misschien niet geheel lijkt te passen in de verhaallijn
uit het verleden. Echter in versie 6A blijkt dat de ik-persoon
uit deze verhaallijn uit Italie komt.
In regel 2 van de zevende pagina wordt gesproken over een
shantoengpak, wat niet lijkt te kloppen bij de verhaallijn
uit het verleden. In regel 6 is er sprake van dat de drie
monikken naast elkaar zitten op stalenkrukken in een
espressobar.
Op regel 8 begint een nieuwe paragraaf waarvan de tekst
los staat van de teksten uit de tweede versie. Hier wordt
geschreven dat Audifax zich opgeworpen heeft als leider.
Op regel 14 zegt de ik-persoon "later kwamen daar dan ook
de moeilijkheden van" waaruit blijkt dat de ik-persoon
schrijft over wat voor hem in een verder verleden gebeurt.
Dit blijkt overigens ook uit het begin van het verhaal
waar gesproken wordt over vorig jaar, toch lijkt het er
op dat op het moment dat de ik-persoon dit schrijft, de
expeditie (grotendeels) achter de rug is.
In paragraaf 35 is het Sebner
die de rol van leider op zich neemt. Er wordt daar
gesproken van "verderfelijke leider". De rest van de
pagina vertoont verwantschap met de tekst uit
paragraaf 36.
Op de achtste pagina begint een nieuw paragraaf. Op
regel 3 wordt (voor het eerste) de naam Verena vermeld.
Dit lijkt er op te duiden dat dit in het heden speelt.
Op dezelfde regel wordt ook gesproken over een lumbaalpunktie,
iets wat ook genoemd wordt in paragraaf 38.
Op regel 18 begint de laatste paragraaf welke midden in
een zin, zonder punt, eindigt. De meest logische verklaring
hiervoor is dat hier precies de overgang naar de eerste
niet bedrukte pagina van de dummy ligt. Op regel 19-20 staat:
"een houten ton gevuld met bloederige massa, krioelend van
de vliegen en maden." De laatste vermenging van heden
en verleden.
De hieronder gegeven analyse is gebaseerd op De Ontdekking van Moskou, eerste druk, oktober 2015,
ISBN:9789023496960. Alle verwijzingen naar paragrafen zijn naar de genummerde
paragrafen van versie 2.
Op pagina 32 begint fragment (10), de eerste van een aantal versie van de
aankomst in Moskou. De eeste drie zinnen zijn gebaseerd op paragraaf 12 met dit verschil dat de schrijver een dag eerder zijn tekst
schrijft en dat het 26 graden vriest in plaats van 25. Hij heeft 14 uur
geslapen tegen een etmaal en neemt een bad. Hier stopt de overeenkomst.
De tekst komt weer terug in de tweede paragraaf van versie
6A.
De tekst boven aan pagina 33 uit fragment (10) wordt gebruikt in de derde paragraaf van versie 6A.
Op pagina 46 begint fragment (14). Deze is gebaseerd op paragraaf 10 van versie 2.
Op pagina 48 begint fragment (15). Deze is gebaseerd op paragraaf 1 van versie 2. De tekst is in de verleden tijd geplaatst.
Op pagina 51 begint fragment (16). Deze is gebaseerd op paragraaf 6 van versie 2, beginnend van de tweede zin.
Op pagina 52 begint fragment (17). Het begin van dit fragment, de eerste helft
van de pagina, is gebaseerd op paragraaf 4 van versie
2. Het vervolg heeft iets weg van paragraaf 14.
Mulisch lijkt de dialoog echter helemaal herschreven te hebben.
Onder aan de pagina staat een stuk dat genomen is uit paragraaf 15.
Op pagina 72 begint fragment (25). Het begin daarvan komt terug in de negende paragraaf van versie 6A.
Op pagina 85 begint fragment (30). Midden op de pagina staan twee zinnen die
komen uit paragraaf 35 uit versie 2.
Midden op pagina 88, onderdeel van fragment (30), volgt de tekst (na een
herhaling van een van de zinnen op vorige pagina) die van paragraaf 35 uit versie 2. Onder aan de pagina volgt de tekst het
eerste deel van paragraaf 36, die verder loopt op
pagina 89.
Boven aan pagina 90, het eind van fragment (30), is gebaseerd op het einde
van paragraaf 36 van versie 2. Fragment (30) kan dus
gezien als een uitwerking van deze twee paragrafen.
Pagina 93 is de tweede pagina van fragment (31). Vanaf hier volgt het
fragment de tekst van paragraaf 39 van versie 2 met
een paar toevoegingen.
Op pagina 140 begint fragment (43), een versie van de aankomst in Moskou,
waarmee versie 6A begint.
Op pagina 154 begint fragment (47). Midden op de pagina de zin die begint
met "Ik zag licht", die ook aan het begin van paragraaf
12 van versie 2 staat.
Pagina 159 is de derde pagina van fragment (48) dat gerelateerd is aan
paragraaf 23 van versie 2. Midden op deze pagina
worden een aantal naslagwerken genoemd die ook paragraaf 23 genoemd worden.
Ook de informatie over de russische jaartelling wordt genoemd.
Op pagina 177 begint fragment (50) dat handeld over het bezoek aan het
Oost-Europa Instituut. Dit wordt ook genoemd in paragraaf 25 van versie 2.
Pagina 205 is de tweede pagina van fragment (54). Onder aan het eind van deze
pagina wordt de met stoepkrijt geschreven tekst weergegeven waarvan ook
wordt gesproken in paragraaf 34 van versie 2.
Onder aan pagina 206 wordt een quote weergegeven over Verena die ook stond
in paragraaf 40 van versie 2 gevolgd door een quote
met onder elkaar haar maten waarmee paragraaf 4 van die
versie begint.
Net na het midden van pagina 207 staat een tekst over Yvette die komt uit
paragraaf 4 van versie 2.
Dit zou ik willen bestempelen als de realistische versie. Deze versie heeft,
niet geheel verwonderlijk, de grootste afstand met de andere twee versies. In
deze versie lijkt samengesteld te zijn uit de verschillende versies van de
eerste dagen in Moskou.
De versie beslaat in Maatstaf bijna zeven en halve pagina
en valt uiteen in twee delen. Het eerste deel, dat de eerste
vier pagina's beslaat, komt overeen met de verhaallijn uit
het heden van de tweede versie. De ik-persoon is niet
aangekomen in het hotel in Moskou en beschrijft wat over
het heden en hoe hij daar gekomen is. Het tweede deel
volgt de verhaallijn uit het verleden en de ik-persoon
beschrijft recente gebeurtenissen, die plaatsvonden
voorafgaand aan alle beschreven gebeurtenissen uit die
verhaallijn in de twee andere versies.
De tekst
De tekst begint met vijf regels van het gedicht
"Burnt Norton" (Engels Wikipedia artikel) van T.S. Eliot. Ze komen uit het vijfde deel
van het gedicht en wel de regels 8 tot en met 12.
In de eerste paragraaf, die begint op regel 9, beschrijft de ik-persoon hoe
hij wakker wordt. De kleine wijzer van zijn horloge is afgebroken. De tekst
gelijkt op pagina 140 van fragment (43) van versie 3.
Het begin van de tweede paragraaf, die begin op regel 18
lijkt vanaf de tweede zin op het begin van fragment (10) beginnend op pagina 32 van versie 3. En lijkt dus ook op paragraaf
12 uit de tweede versie, met als opmerkelijk verschil dat hier gesproken
wordt over gisteravond en in die versie over eergisteravond.
De paragraaf eindigt met de opmerking dat de ik-persoon van zichzelf zegt dat
hij meer lijkt op iemand die te paard is gekomen, dan als iemand met een
vliegtuig, een Iljoeschin.
De derde paragraaf, die begint op regel 27, begint
met de opmerking dat het buiten sneeuwt en even later
dat de ik-persoon de gordijnen dicht heeft gedaan. Deze
feiten worden ook genoemd in de eerste zin van
paragraaf 13 uit de tweede versie.
Op regel 32 wordt de naam Van Loon genoemd.
Op regel 36 is sprake van een zwart folio-cahier.
Aan het eind van paragraaf 25
koopt de ik-persoon "een dik, in wit leer gebonden
schrift". De rest van de paragraaf komt sterk overeen
met paragraaf 31
en met de tekst van fragment (10) van versie 3, boven aan pagina 33.
In de vierde paragraaf, die begint op regel 9 van de
tweede bladzijde, lezen we dat de ik-persoon in bad
gaat, iets dat ook genoemd wordt aan het eind van
paragraaf 32. De aandrang om
te gaan schrijven die aan het eind van deze paragraaf
besproken wordt, komt ook naar voren in paragraaf 33.
De vijfde paragraaf begint op regel 19. In deze paragraaf
legt de ik-persoon uit dat een enkele zin de aanleiding
van zijn aanwezigheid in Moskou is. Dit wordt ook genoemd
in paragraaf 22 en 26, maar daar weer de ik-persoon niet waar hij het
gelezen heeft. Afgezien van dit, heeft deze paragraaf
geen overeenkomst met enige paragraaf uit de twee andere
versies en zou daar zelfs wat toon betreft niet in passen.
De ik-persoon is in de vijftig, net iets jonger dan
Mulisch toen hij aan deze versie schreef. Opmerkelijk is
dat de ik-persoon dat lijkt te hebben gedaan wat de professoren
van het Oost Europa Instituut (in paragraaf 26) de
ik-persoon adviseren te doen in de versie van bijna
twintig jaar eerder, alsof de ik-persoon gelijk met
Mulisch ouder is geworden.
In de paragraaf wordt de schrijver Hendrik Willem van Loon genoemd, die ook genoemd
wordt in de inleiding van versie 1.
De zin waar het over gaat heeft hij gelezen in De mens
en zijn kunst de vertaling van The Arts van
Van Loon. De Nederlandse vertaling werd gepubliceerd
in 1938. De ik-persoon zegt dat hij de zin dertig jaar
geleden heeft toen hij 22 was. Dat betekend dus dat
hij na 1916 geboren is en dat het verhaal speelt na
1968.
In de vijfde paragraaf, die begint op regel 6 van de
derde pagina, beschrijft de ik-persoon dat hij in bad
tot de beslissing gekomen is om het verhaal hoe hij
hier geraakt is, oo te schrijven. Uit het begin van
de vijfde pagina is duidelijk dat deze tekst is wat hij
geschreven heeft.
In de zesde paragraaf, die begint op regel 24 van
dezelfde pagina, beschrijft de schrijver dat hij naar
beneden gaat.
In de zevende paragraaf, die begint op regel 39,
beschrijft hij hoe hij gaat eten en een gesprek heeft
met de receptionist. Hierin verteld hij dat het
verhaal De Oogappel geschreven heeft. Het enige
titel in het werk van Mulisch wat hierbij in de buurt
komt is De Pupil dat hij publiceerde in 1987.
Dit verhaal stond ook in Vijf fabels.
De achste paragraaf begint op regel 34 van de vierde
pagina en beschrijft hoe de schrijver begint aan het
schrijven van deze tekst. Hij begint met de titel:
"De ontdekking van Moskou" en op de volgende pagina
lezen we de eerste regel van dit verhaal in cursief
gedrukt.
Op regel 6 van de vijfde pagina staat de plaats en datum:
Innsbruck, 25 juni. Er staat geen jaartal bij,
maar het is duidelijk dat dit in het verleden speelt
en dus ergens in de vijftiende eeuw moet zijn.
Op regel 8 begint de negende paragraaf. We lezen hoe de
ik-persoon besluit om alles maar op te schrijven, omdat er onrust is en hij
vind dat hij in een vreemde tijd leeft. Vanaf de vijfde zin is de tekst
gebaseerd op het begin van fragment (25) op pagina 72 van
versie 2.
Er is ook sprake van een komeet. Volgens
de inleiding van de eerste versie
speelt het verhaal in 1492. Er is echter in dat jaar
geen komeet die in de zomer verscheen. Een jaar eerder
in januari zijn er wel twee heldere kometen geweest,
C/1490 Y1 en X/1491 B1, waarvan sommige beweren dat die
in Stille Oceaan is ingeslagen. De enige heldere komeet
die in de vijftiende eeuw rond de gegeven datum verscheen
was De Komeet van Halley in het jaar 1456. (bron:
15th Century Comet Orbits) Hiervan gaat het niet
bevestigde verhaald dat deze verschijning door
Paus Calixtus III geëxcommuniceerd is, wat zou
aansluiten bij wat er in deze paragraaf geschreven wordt.
Op regel 21 begint de tiende paragraaf waarin de ik-persoon
beschrijft hoe hij een jonge vrouw, genaamd Laura, vanuit
Florance achterna is gereist naar Innsbruck en hoe deze
getrouwd met een ander en naar Hamburg vertrok.
De elfde paragraaf begint op regel 38. In deze paragraaf
blikt de ik-persoon terug op de avond er voor. We lezen
dat het toen vrijdag was en kunnen we concluderen dat 25
juni op een zaterdag viel. Als ik (volgens
deze berekening) uitreken op welke dag 25 juni 1492
viel op de juliaanse kalender, dan kom ik uit op een
maandag. De jaren dat 25 juni in die eeuw op een zaterdag
viel, zijn: 1401, 1407, 1412, 1418, 1429, 1435, 1440, 1446,
1457, 1463, 1468, 1474, 1485, 1489, and 1496. Als ik echter
de gregoriaanse kalender gebruik, dan valt 25 juni 1492
wel op een zaterdag. Je zou dus kunnen denken dat Mulisch
de verkeerde kalender gebruikt heeft. Op de facsimile
die afgedrukt staat op bladzijde 104 van Ons Erfdeel,
jaargang 50, nummer 3, staat "25. junius anno XIIIIC LVII".
Dit kan gelezen worden als het jaartal 1457. (Volgens het
bijschrift komt deze pagina uit de eerste versie. Echter
de tekst van deze facsimile komt overeen met de tekst van
de achtste paragraaf.)
De twaalfde paragraaf begint op regel 8 van de zesde
bladzijde. In deze paragraaf verteld de ik-persoon over
zijn ontmoeting met Berthold Sebner. Op zevende pagina
lezen we dat ik-persoon 22 is. Er staat ook dat Sebner
hem een voorstel doet "voor iets heel avontuurlijks" buiten
Oostenrijk en dat "een hooggeplaatst personage", maar niet
de hertog, de opdrachtgever is.
In de dertiende paragraaf, die begint op regel 33 van dezelfde
bladzijde, lezen we hoe de ik-persoon nadenkt over wie de
opdrachtgever zou kunnen zijn. Ook meldt hij dat hij de
volgende maandag om 12 uur bij de poort naar Wilten moet zijn
voor een afspraak. In Wilten is een abdij die behoort tot de
order der Prémonstratensers waar we ook over lezen in
paragraaf 10 van de tweede versie.
Het is dus wel overduidelijk dat de opdrachtgever de bisschop
is uit de andere versies.
De veertiende paragraaf begint op regel 3 van de achtste pagina
en de dertiende en laatste paragraaf beslaat de regels 10
tot en met 13 van die pagina. In deze paragraaf beschrijft
de ik-persoon zijn omgang met een hoer. Hiermee eindigt het
verhaal.
Van versie 6B zijn ons tot op heden twee fragmenten bekend.
Het eerste fragment betreft de facsimile van de eerste pagina
van het typoscript van versie 6A waarop Mulisch correcties
heeft aangebracht die hij heeft aangemerkt als versie 6B
volgens een opmerking op de pagina. (Deze is te vinden
op bladzijde 42 van Ons Erfdeel.) Te zien is dat Mulisch
begonnen is met het omzetten van het perspectief van de
ik-persoon naar de hij-persoon. Ik schrijf begonnen omdat
onder aan de pagina nog een "ik" staat die nog niet
gecorrigeerd is. Opmerkelijk is dat de Oer-Aanslag (die
ook uit deze versie komt) geschreven is in vanuit de
ik-persoon, terwijl de Aanslag geschreven is vanuit de
hij-persoon. Mulisch voort hiervoor aan dat de hoofdpersoon
zich nooit alle details uit zijn jeugd had kunnen herinneren.
Het lijkt erop alsof Mulisch toen begonnen is met het maken
van deze omzetting in het typoscript van versie 6A die als
basis diende voor versie 6B.
Het tweede fragment van versie 6B betreft de facsimie van
de Oer-Aanslag. In dit fragment zijn,
afgezien van de ontstoken kies, weinig dingen te vinden die
voorkomen in de gepubliceerde fragmenten van andere versies.
Er zijn wel twee stukken die aansluiten bij de andere versies.
Op bladzijde 107 van het manuscript wordt gesproken over een
bezoek aan Mevrouw Cusanus. Dit is niet haar werkelijke naam,
maar ze wordt zo genoemd omdat ze een expert is wat betreft
Nicolaas Cusanus, een Duits theoloog en filosoof die leefde
in de 15e eeuw en die model heeft gestaan voor de bisschop uit
het verhaal. Op bladzijde 120 van het manuscript schrijft de
ik-persoon hoe hij tot bepaalde inzichten is gekomen terwijl hij
het voorgaande schreef. Hij schrijft daar ook hoe hij nu al een
etmaal aan het schrijven is, hetgeen mij de indruk wekt dat de
ik-persoon is die in Moskou in het hotel zit te schrijven.
Evaluatie
In een interview met Harry Mulisch zegt hij dat er in de
eerdere versies van het verhaal vijf schrijvers waren (en zichzelf
als schrijver). In geen van bekende fragmenten worden de
schrijvers expliciet benoemd. Zelfs hun namen worden niet
bekend gemaakt. In alle versie is slechts sprake van twee
verhaallijnen. Versie 1 en versie 6A zijn volledig in de
ik-persoon geschreven. In versie 2 zijn ook een aantal korte
delen in de hij-persoon geschreven. Wie de schrijver van
die stukken is, wordt in het midden gelaten. Dit zou of zouden
een of meerdere van de andere schrijvers kunnen zijn die Mulisch
in het interview noemt. De stijl van deze stukken wijkt echter
niet echt af van de overige stukken.
Persoonlijk vind ik de tweede versie de boeienste versie.
De eerste versie vind ik te experimenteel. Ik heb nog nooit
een ander verhaal gelezen waar een dergelijke synthetische
stijl gebruikt wordt. De laatste versie (6A) vind ik te realistisch.
Ik kan me haast niet voorstellen dat iemand in de middeleeuwen
zo schrijft zoals de schrijver van de verhaallijn uit het
verleden.
Hoofdstuk IV van dit korte verhaal begint met de tekst van paragraaf 20 (van de tweede versie). In dat verhaal besluit de auteur
te gaan werken aan een verhaal over de schedel van Zeegers Vermeulen. In dit
verhaal is ook spraken van dat de hoofdpersoon verlaten wordt door zijn
geliefde.
Gelezen boeken |
Thuis pagina